Voor mij notaris verscheen Mariken Adriaen Willems jongedame wonend in Den Dungen oud ca. 27 jaar die zich altijd fatsoenlijk heeft gedragen en heeft op verzoek van Neesken huisvrouw van Hendrick Janssen van Kempen verklaard dat zij attestante in de maand maart 1645 in Den Bosch is geweest waar zij attestante deze Neesken heeft aangetroffen die zij attestante vriendelijk had verzocht dat zij requirante eens met haar naar Willem Thomassen in de visbank wilde gaan om daar het geld van haar hop te halen die Aert Jacobs van haar had gekocht en haar daar had bewezen, daarbij zeggend *dat zij niet wel geld en kende* en dat de requirante dat niet geweigerd heeft. Ze zijn toen ten huize van deze Willem Thomassen geweest en daar heeft Willem en diens zoon haar attestante het geld van de hop gegeven en nageteld. Nadat zulks was gebeurd heeft de zoon van Willem Thomas het boek toegeslagen met de woorden * nu is alle hop betaald die Aert Jacobs in Den Dungen heeft gekocht*, waarop Neesken antwoordde *altoos is onze hop nog niet betaald en die heeft Aert Jacobs ook gekocht* en daarop zei Willem Thomaszoon * hoe heet die man dan* waarop de requirante antwoordde * Hendrick Janssen van Kempen* en heeft toen opnieuw het boek geopend en naar die naam gezocht, maar zei *die naam is doorgehaald* waarop de requirante antwoordde *nochtans hebben wij geen geld van de hop ontvangen maar ik kan U daarover niet aanmanen want Aert Jacobs heeft de hop van ons gekocht en beloofd te betalen. Daarop had Willem en zijn zoon opnieuw geantwoord daarmee niet mee bekend te zijn of ze aan haar of aan haar man geld hebben gegeven, maar de zoon zei * moeder is in Holland en die heeft meestal het geld gegeven en die zal daarover wel uitsluitsel geven*. De getuige verklaart dat ze deze woorden heeft horen zeggen en er daarom kennis van draagt. De attestante is bereid zulks later onder ede te verklaren.