Jan Thijs Roeffen verklaart 175 Brabantse gulden schuldig te zijn aan de Mathijs en Peter, soonen van Willen Henrick Willems, 'als broeders ende toesienders van Aelken henne suster, dochter Willem Henricx voirschreven' en dat ten behoeve van deze Aelken voor goed dat Aelken zal ontvangen als ze minderjarig wordt of trouwt.
Getuigen: Dirick Willem Henricx en Jan Jan Thonis
Bijschrift: op 26-02-1629 is voor schepenen verschenen Gerit Geritssen als man van voorschreven Aelken en heeft verklaard deze 175 gulden ontvangen te hebben. Ro. Gielissen, secretaris