Archieven

132 Voor schepenen van Veghel verschenen Henrick Jan Gerrits van de Heijden, Ruth Daniels, Jan Eijmbers van den Groenendael, ondervorster, Nicolaes Smits, schutter van Veghel, wonende te Veghel, om op verzoek van heer Jacob Hasevoet, stadhouder van Peelland, een verklaring af te leggen. De twee eerste deponenten verklaren ‘hoe dat sij voornoemde deponenten op den negenentwinstigsten september seventien hondert ende sestien sijnde St. Michielsdach, sijn somen gaen over de brugge, ende gesien dat Paulus Joosten van der Pol en Jan Hermans van Boxtel de bloote messen in de handt hadden ende naer malkanderen sneden. Ende dat sij de vechtende persoonen van malkanderen hebben gescheijden. Alsmede gesien dat Paulus Joosten van der Pol ijetwes aen de handt bloede, edoch niet wetende hoe hij dat gekregen heeft. Ende verclaerde de twee laetste deponenten in ordine mede eenpaerighlijk ten voorschreven tijde ende plaetse gecomen te sijn over de Groote Brugh alhier, ende gesien dat de voorschreven persoonen questie tegens malkanderen hadden. Dat den derden deponent in ordine tegens den laetsten deponent seijde dat hij Paulus soude vast houden. Ende wijders den laetsten deponent dat hij sulcx dede op het versoeck van den derden deponent, doch niet willende vast gehouden sijn, doende groote vloecken ende forcen, heeft hem losgelaten. Ende wijders gesien dat Paulus met het bloote mes in de handt op den voorschreven van Boxel aenviel, ende dat hem denselven met een bloot mes defendeerde. Dat de voorschreven twee deponenten de vechtende persoonen van malkanderen hebben gescheijden. Ende verders dat Paulus eenigsints aen de handt was bloedende, doch niet wetende hoe dat hij dat gekregen heeft.’ Getuigen: Joost van der Poll en Dierck van Tillaers, schepenen, M. Niekens, secretaris.