Albert Albertszn. heeft dit voor zichzelf en zijn erven verkocht aan Evert Reyerszn. en Marrichgen Aelten, echtelieden, en hun erven. Met de lasten van 1 gulden en 8 penningen jaarlijks voor 't Capittel van St. Joris, alhier, betaling op St. Jan midsomer (24 juni), losbaar. Verder nog de lasten van een hoofdsom van 100 gulden, Henrick Geurts toekomende, die in voorgaande koopovereenkomst en transport per abuis vermeld is als Henrick Gerritzn. Idem nog een hoofdsom van 100 gulden, Reyer Ariszn., timmerman, toekomende. En daarboven voor de som van 125 carolus gulden, te betalen mei 1616 - 75 gulden en mei 1617 - 50 gulden. De 40e penning zal de koper alleen betalen.
De koper zal mei 1616 in de lasten treden. De koper zal behouden al hetgeen aard- en nagelvast is in het huis alsmede een bedstede, een "bottelrije" en twee spijntkens (kastjes), mits dat de verkoper daarvoor aan de koper in mei 1618 25 gulden zal betalen, te welken tijde transport zal worden gedaan met belofte van "vrijnge en waringe".
De koper zal gehouden zijn de omheining aan de zijde van de hof van voornoemd huis geheel te maken en te onderhouden, en aan de andere zijde half.

Joriaen Janszn. en Aertgen Reyers, echtelieden, hebben dit verkocht aan Wulff Janszn. en Rijckgen Jansdr., echtelieden, en hun erven, voor de som van 600 carolus gulden vrij geld. De 40e penning nemen de kopers voor hun rekening. In aftrek van de koopsom nemen de kopers tot hun last een bedrag van 200 gulden hoofdsom, die de verkopers van Wouter Reyerszn. op rente hebben en dat in het voornoemde huis is gevestigd. De kopers zullen in deze last treden mei 1616 en de resterende kooppenningen dienen te worden betaald in vier eerstvolgende meidagen (jaren), waarvan de eerste termijn zal vervallen mei 1616. In mei 1619 zal transport worden gedaan bij betaling van de laatste termijn.
In het huis zal blijven alles wat aard- en nagelvast is, evenals twee bedsteden en een "vuyre kasken", dat niet nagelvast is, waarvoor de koper bij aanvang, mei 1616, aan de verkopers 20 carolus gulden zullen betalen.

Maes Peterszn. en Aeltgen Jans, echtelieden, hebben dit verkocht aan Thijman Henricxzn. en Broenisgen Brants, echtelieden, en hun erven, vrij zonder lasten, voor de som van 850 carolus gulden vrij geld. De 40e penning nemen de kopers voor hun rekening. Te betalen mei 1616 - 350 gulden bij aanvaarding en de koper zal de resterende 500 gulden op rente mogen houden, volgens de 16e penning, ingaande mei 1616. Te allen tijde af te lossen zoals het de kopers belieft, tenminste met 100 gulden plus de vervallen rente.
In het huis zal blijven de bedstede in de keuken, en op de kamer, het niet nagelvast zijnde "kannebordt en twee tafereelkens" , waarvoor de koper 50 carolus gulden zal betalen in mei 1616 bij de aanvaarding.
Transport zal worden gedaan bij betaling van de laatste volle kooppenningen.
Getuigen: Lourens Cornelis en Thonis Henricx.

Op 26-04-1616 verklaart de verkoper van de koper ontvangen te hebben 400 car. guldens volgens de voornoemde koopovereenkomst.
Op 07-09-1616 verklaart de verkoper van de koper ontvangen te hebben 100 car. gulden, in aftrek van de 500 gulden, plus de rente daarover tot deze dag.

Peter Adriaenszn. heeft dit voor zichzelf en zijn erven, en hierbij zijn zoon, Elbert Peterzn., vervangende, verkocht aan Jacob Evertzn. van Jolenbroeck en zijn erven. Dit met de last van een "roockhoen" jaarlijks voor de Heer van Hoevelaeck, en voor de som van 33 carolus gulden eens, die Dirck Meynszn. belooft aan de verkoper te betalen mei 1616, waarvoor de koper aan Dirck M. mei 1616 zal betalen 10 gulden en 10 stuivers. Hiermee verklaart Dirck M. door de koper voor de rest voldaan te zijn.
Er is ook overeengekomen dat, indien het voornoemde huis zou verbranden, dat men op de grond wederom een nieuw huis mag zetten en alles wat op de voornoemde grond geplant is, zoals essen, wilgen en appels die de koper mede zal genieten.
De koper belooft opdracht tot transport te doen.
Getuige is Dijerck Meussen.